[Ingezonden door: AnnoNiem]
In een mooi klein stadje aan zee, woonde een tam konijn in een huis, vlak bij een grote kerk. Het konijn zat niet in een hok, maar liep vrij door het huis, scharrelde onder de tafel, at in de keuken en deed zijn behoefte keurig in een bak met oude kranten, die daarvoor in de gang gezet was. Elke dag werden de kranten ververst, want blijkbaar was er altijd nieuws genoeg om weer kranten te drukken. Het oude nieuws was dan al weer oud genoeg om zijn bak te vullen.
Het konijn had zich dikwijls verwonderd over al die gedrukte letters en plaatjes in de kranten. Meestal snuffelde hij er wat doorheen, voordat hij zijn behoefte deed. Lezen kon hij niet, maar de plaatjes vond hij soms wel interessant. Meestal waren het plaatjes van wat er zo allemaal te koop was, van sokken tot bedden en ook veel mensenvoer.. Wat het konijn wel kon, was de mensentaal verstaan. Spreken deed hij die taal niet, maar verstaan was al heel wat. Begrijpen was een tweede. De mensentaal was heel verwarrend, of liever wat de mensen zoal te zeggen hadden: ze wilden nooit ziek worden, maar wel een goed ziekenhuis, ze wilden niet naar school, maar wel betere scholen, ze wilden graag oud worden, maar maakten zich zorgen over hoe ze voor al die oude mensen moesten zorgen. Tja, dan krabde het konijn eens over zijn kop en huppelde weer vrolijk onder de tafel om er eens goed over na te denken.
En zo kwam het konijn ook ter oren, dat er een grote afvaloven aan de rand van het stadje werd gebouwd. Wat het konijn ervan begreep, was dat de mensen enorm veel rommel maken en ze dat opruimen, door het te verbranden. Dan hadden ze weer ruimte om nog meer rommel te maken. Tja, begrijp dat maar eens als je een konijn bent.
Gelukkig maakte het konijn zich niet te snel druk. Hij at zijn onbespoten worteltjes, huppelde door het huis, ging af en toe naar buiten om gras te eten op de terp bij de kerk en heel soms mocht hij een paar dagen mee naar een ander huis. Dan ging hij in een grote mand in de auto en dan waren ze ineens ergens anders, waar andere tafels en stoelen stonden, maar nog steeds een eetbak was en de bak met kranten.
Maar het verhaal van de afvaloven bleef hij horen, overal weer. De mensen, die toch zo tegenstijdig waren in wat ze wilden, hadden het er vaak over; ze konden er zelfs ruzie over maken.
Toen kreeg het konijn een plan. Hij zou zelf eens gaan rondvragen onder de dieren, wat zij van de bouw van de afvaloven vonden.
Nou, dat was duidelijk: de meeuwen krijsten erom, omdat ze het een schande vonden van hun schone lucht. De kraaien lachten hem uit; “wij zijn al zwart, ons kan niets gebeuren!’. Maar verder waren alle dieren toch wel tegen de afvaloven. Ze vonden het schandalig, dat de mensen net een afvaloven gingen bouwen, nu ze beseften dat dit stadje zo mooi was, dat ze besloten hadden voor het stadje en het stuk wad ervoor goed te gaan zorgen. Blijkbaar hadden de mensen eindelijk begrepen, dat dit toch wel een heel bijzondere plek was. Iets wat de dieren al lang wisten.
Het konijn snapte nu nog minder van de mensen, maar des te meer van de wereld om hem heen.Hij zou stappen ondernemen. Maar hoe? Dat hij de mensentaal verstond, maar niet sprak, was toch wel een probleem. Hij krabde op zijn kop, dacht diep na en…. besloot om met de dieren te vergaderen.
Dat was gemakkelijk genoeg. Hij ging gewoon via de achterdeur naar buiten, toen die toevallig openstond en vroeg aan de vogels, die net bij de voederpaal op het platje waren, om het nieuws te verspreiden dat er die avond bij volle maan een vergadering op de terp voor de kerk zou zijn: “over een zeer belangrijke menselijk aangelegenheid”.
De vogels keken even op: “je bedoelt toch niet, dat we weer een nacht gaan praten over hoe een stel mensen ruzie hebben gekregen en wij dat als dieren moeten oplossen?” ‘Nee”‘ zei het konijn, “het gaat over die grote die grote afvaloven, die de mensen aan het bouwen zijn”.
De vogels aten hun buikje rond en pestten de kat nog even door om zijn kop te vliegen. En ja, die ene spreeuw waagde het zelfs om heel uitdagend op de rand van de dakgoot te blijven zitten, totdat de kat sprong en hij net op tijd wegvloog . Lachend keek de spreeuw om, om te zien, dat de kat met een fraaie boog over de dakgoot buitelde en op het platje weer op zijn poten terecht kwam.
Die avond huppelde het konijn de terp op en zag dat het er vol zat met dieren: muizen, vogels, egels, zelfs de vleermuizen en de katten waren er. De meesten waren wilde dieren en ook een stel huisdieren, die de kans hadden gezien te komen.
Het eerste wat het konijn mededeelde was, dat ze elkaar niet mochten opeten en elkaar in ieder geval moesten laten uitpraten. “Dat moeten wij, als dieren, toch kunnen voor een nacht”.
De kat keek eens naar de spreeuw en stak zijn tong uit. De spreeuw lachte: “dit is toch even belangrijker, dan onze rivaliteit, heer kat”. De kat fronste zijn wenkbrouwen en knikte toen.
Het konijn stak van wal. Hij vertelde over hoe fijn hij het had in zijn stadje en dat hij zich zorgen maakte over de bouw van de afvaloven. Hij vertelde dat hij niet begreep, dat de mensen dat juist nu gingen oen, nu ze besloten hadden om zuinig te worden met de wilde dieren en de plek, waar ze woonden.
De dieren keken hem aan. “En jij dacht de mensen te veranderen?” krijste de kraai en hij vloog weg. De andere kraaien gingen achter hem aan. De egels, de muizen, de katten, ja zelfs de paar honden, die waren gekomen, volgden het voorbeeld van de kraai. Ze smaalden: ‘” jij dacht de mensen te veranderen?”.
Het konijn keek om zich heen. Van alle dieren waren er een paar overgebleven en dat waren nu juist de dieren, die het minst in aanzien stonden bij de mensen: de ratten.
Hij sprak de aanvoerder van de ratten aan. “Wat vindt jij van de afvaloven, heer Rat?”
De rat keek uit zijn heldere kraaloogjes: “Wij leven van het afval van de mensen.”
“Ja”, zei het konijn, ” en wat betekent het voor jullie dat er een afvaloven komt?”
“Meer afval!, want ze gaan het hierheen brengen.”, zei de rat.
Het konijn knikte en begreep dat zijn meestgeduchte politieke tegenstander nu tegenover hem stond.
“Wij zijn dus voor de afvaloven, voor de verloedering en voor veel menselijke gebouwen, die weet ik wat maken, om nog meer mensen hier te krijgen. Wij leven van wat de mens weggooit en achterlaat.”, voegde de rat nog toe.
Het konijn knikte: “Ik begrijp je standpunt. Hoe denk je dat de afvaloven jullie leven zal beïnvloeden?”
“Zeer gunstig: meer afval, dus meer eten. Dat is toch duidelijk!”
“En op de lange duur?” probeerde het konijn nog eens. De rat keek het konijn aan.
“De lange duur, wie denkt daar nu aan? Het is hier en nu, ik ben een rat, ik wil mijn buik vol en verder kan me alles gestolen worden!”
“Dat snap ik”, zei het konijn, “Maar wat wil je voor je kleinkinderen en je soort?”
“Wij zijn overlevers. WIij hebben onze gewoonten al heel vaak aangepast aan de mensen. Dat zal in de toekomst ook zo gaan.”
“Hè” riep een kleine rat, ” je hebt vast gelijk, maar ik wil je toch vertellen van mijn broertjes, die ik had, die zijn allemaal ziek geworden, toen ze van het afval aten.”
“Zo, zo”, antwoordde de oude rat, “en wat wil je daarmee zeggen?”
“Dat niet alle afval goed is en dat als wij al niet kunnen uitmaken, wat goed is en wat niet, dat de mens het al helemaal niet kan.”
“Ik heb ook wel eens gehoord, dat de mens in het verleden echt domme fouten heeft gemaakt”, zei de oude rat, “maar ook al heb je gelijk, dat zelfs wij moeiten uitkijken wat goed afval is en wat niet, hoe wil je dat dan aan de mensen duidelijk maken? Je weet toch ook, dat ze onze soort als eerste gebruiken als het om proefdieren gaat.(en daar wil ik niet eens over praten, zo vreselijk vind ik dat)” mompelde hij nog.
De kleine rat keek eens rond. “Heer grote rat, ik geloof, dat we genoeg te eten hebben, als er geen afvaloven komt. Ik wil gezond blijven en genieten van elke hap, die ik eet, zonder erbij na te hoeven denken of er gif in zit!”
De oude rat viel even stil. De kleine rat had iets gezegd wat zijn maag, en dus zijn ziel, had geraakt. “Goed, en hoe wil je dat dan aanpakken? Zo’n afvaloven dragen we niet even weg met zijn allen. Trouwens waar laten we hem dan?”
De kleine rat was nu ook even stil. “Heer rat, ik heb wel een plan. Niet wij, maar de mensen zullen de afvaloven stoppen.”
“Zo, zo, dus jij denkt de mensen nog te kunnen veranderen?”
“Nee, heer rat, veranderen niet, maar wel verwarren, zodat ze niet verder kunnen met bouwen!”
“Ja, ja”, lachte de grote rat, “gaan we nu met z’n allen, als ratten, een dag staken of zo?”
“Nee, heer rat, we gaan naar het gemeentehuis en vreten gewoon de bouwvergunning op en maken daar een feestje van!”
En zo geschiedde.
Naar waarheid gelogen,
ANNONIEM.